Friday, March 17, 2006

De antwoorden

Hoi allemaal,

Ik weet dat iedereen in spanning zit te wachten op de antwoorden (ahum), ze staan iets verderop. Eerst nog even wat ander nieuws. Het gaat goed met ons huisje zoals jullie kunnen zien op de foto’s. Nu ziet het er zelfs nog veel mooier uit want we zijn goed aan de slag geweest de laatste weken.

Mijn baan was ik niet zo blij mee en alsof het zo moest zijn kreeg ik een mailtje van EmmayHR. EmmayHR is onderdeel van Randstad en in Nederland heb ik 2 jaar voor Tempo-Team (ook Randstad) gewerkt. Zij hadden mijn cv gevonden op de Indiase versie van Monsterboard en mij uitgenodigd voor een gesprek. Vorige week het eerste gesprek gehad met de twee onderdirecteuren en vanmorgen had ik het tweede gesprek. Op zich ging het wel goed, ze zijn alleen een beetje bang dat de cultuurverschillen te groot zijn. Volgende week hoor ik de definitieve uitslag.

Maar goed, de antwoorden:


Vraag 1. Ik, jij, u, hij, zij, het, wij, jullie, u, zij (de pronouns). Wat is het verschil tussen "jij", "u", "jullie" en "u"? (In het Engels betekenen ze allemaal "you")

Jij: enkelvoud, informeel
U: enkelvoud, formeel
Jullie: meervoud, informeel
U: meervoud, formeel


Vraag 2. Welke van de bovenstaande pronouns kun je ook "unstressen". In plaats van waar woon jij? kun je ook zeggen: waar woon je? De jij in je veranderen noem je unstressen.

Jij – je
Hij – ie
Zij – ze
Wij – we
Zij - ze

Vraag 3. Zijn jas is blauw, het is een blauwe jas. Zijn overhemd is blauw, het is een blauw overhemd. Waarom krijgt de jas een extra "e" (blauwE jas) en het overhemd niet (blauw overhemd)?

De regel is dat als de adjectief vóór het zelfstandig naamwoord komt, de adjectief een extra –e krijgt. Bijvoorbeeld: het overhemd is blauw, het blauwE overhemd. De jas is blauw, de blauwE jas.
Echter, er is een uitzondering: “het” woorden die met “een” gebruikt worden verliezen die –e. Het blauwE overhemd, maar het is een blauw overhemd.


Vraag 4. Vergelijk de volgende zinnen: Dit is mijn jas niet. Ik ga niet met de auto. Mijn jas is niet blauw. Ik schrijf niet netjes. Ik ga de auto niet wassen. In alle de zinnen staat het woordje "niet". Maar steeds op een andere plaats in de zin. Waarom? Waar plaats je "niet" in een zin?
Niet komt normaal gesproken aan het einde van de zin. (Dit is mijn jas niet)
Behalve als:
Er een voorzetsel in de zin staat, dan komt het voor het voorzetsel (ik ga niet met de auto)
Er een adjectief in de zin staat, dan komt het daarvoor (mijn jas is niet blauw)
Er een adverb in de zin staat, dan komt het daarvoor (ik schrijf niet netjes)
Er 2 werkwoorden in de zin staan, dan komt het voor de infinitief (ik ga de auto niet wassen)


Vraag 5. Behalve "niet" heb je ook het woordje "geen". Bijvoorbeeld: Ik kijk geen televisie. Wanneer gebruik je "niet" en wanneer gebruik je "geen".

Geen gebruik je als er “een” in de zin staat of als het iets zegt over een zelfstandig naamwoord:
Kijk jij televisie? Ik kijk geen televisie.
Doe jij boodschappen? Ik doe geen boodschappen
Heb jij een boek? Ik heb geen boek
Heb jij mijn boek? Ik heb jouw boek niet


Vraag 6. Ga je morgen fietsen? Nee, ik ga niet fietsen morgen. Of: Ik ga morgen niet fietsen. Welke van deze twee antwoorden is grammaticaal correct en waarom?

De tweede zin is correct: de tijd (morgen) komt vóór het hele werkwoord (fietsen). Mocht er “niet” in de zin staan (zoals we bij vraag 4 geleerd hebben komt “niet” vóór het hele werkwoord) dan komt de tijd vóór de “niet”.

Vraag 7. Vergelijk: Deze stoel zit lekkerder dan die. Dit artikel is saaier dan dat. Wanneer gebruik je deze/die en wanneer gebruik je dit/dat ?

Het gaat hier om “de” en “het” woorden:
“de” woorden krijgen deze of die de stoel
“het” woorden krijgen dit en dat het artikel


Ik was nog een vraag vergeten waarvan ik weet dat veel mensen in Nederland (inclusief ikzelf) het antwoord niet zullen weten. Namelijk: hun, hen of ze:

Ik geef hun een bal
Ik geef hen een bal
Ik geef ze een bal

Ik heb hun gezien
Ik heb hen gezien
Ik heb ze gezien

Het antwoord: “ze” kan altijd gebruikt worden (grammaticaal gezien), maar het is erg informeel.
“hun” wordt gebruikt als meewerkend voorwerp (aan wie / voor wie) en “hen” als lijdend voorwerp.

Het is dus: Ik geef hun een bal en ik heb hen gezien.
Ik geef ze een bal en ik heb ze gezien. Allebei correct, maar (te) informeel

Tegenwoordig wordt hun steeds vaker vervangen door hen omdat dit mooier klinkt (maar grammaticaal is het dus niet correct!)


Lfs,

Sanne

3 comments:

  1. Wiewwwwww ik had alles goed;-)

    Misschien wist je deze link al en misschien heb je er niks aan mja misschien ook

    http://www.teleac.nl/nationaleinburgeringtest

    liefs

    ReplyDelete
  2. Hey Sanne!
    Ik dacht, als jij de tijd neemt om mijn hele site te lezen, dan moet ik dat ook maar eens doen... Erg leuk om allemaal te lezen. Vond de lunch gisteren erg gezellig, wat mij betreft voor herhaling vatbaar!
    Groetjes, Marieke

    Ps. Laat je me weten wanneer dat boek uitkomt dat je echt moet gaan schrijven?

    ReplyDelete
  3. :-) Boek... wie weet.

    Enne... Jeroen, ik heb de test gemaakt maar ik scoorde dus mooi maar 51%. Ben al veels te verbuitenlandst dus... Hoeveel had je zelf?

    ReplyDelete